Gastblogger: Chris Wessels
Sabine
Met Cartouche loop ik graag over de dijken. Dan kan hij los zonder er vandoor te gaan. De dijken rond Roosteren zijn namelijk omheind, zodat er een paar keer per jaar een kudde schapen op kan grazen. Die schapen liepen nu op de dijk bij Kokkelert. Ik moest dus een ander rondje lopen met Cartouche en besloot over de dijk langs het waterleidingbedrijf van de WML te gaan, richting pompstations. En dan door het gebied van de wilde paarden naar de dijk langs de Kempstraat om via die dijk weer terug naar huis te lopen. Als de dijk tenminste niet was afgesloten door de schaapsherder. Ondanks de zomertijd begon het al te schemeren toen ik bij het pad over de dijk kwam.
Ik hoorde een stem. Even dacht ik dat er jongens op de dijk zaten te praten. Toen ik de dijk op liep, zag ik dat het een vrouw was. Zij lag bovenop de dijk op haar zij, met opgetrokken knieën. Haar broek was afgezakt zodat haar zwarte slip zichtbaar was. Ze had kennelijk enige tijd op haar sokken gelopen, want die waren modderig. Haar lichtblauwe Crocs lagen een paar meter bij haar vandaan. Naast haar stond een tas en lag een half lege fles met oranje likeur. Ze voerde een telefoongesprek, want er lag een telefoon naast haar gezicht. Ze was nauwelijks te verstaan maar klonk erg gefrustreerd. Ik liep naar haar toe en vroeg of ze hulp nodig had. ‘Gaat het wel goed met je?’. ‘Weg met die hond’ riep ze een paar keer met dubbele tong. Ik bond Cartouche aan een aan het hek op de dijk, dat inderdaad afgesloten was met een ketting. Ze riep weer iets onverstaanbaars.
Na een paar keer vragen begreep ik dat ze wilde dat ik haar telefoon pakte. Ze bleek te bellen met het Belgische noodnummer 112. De man aan de andere kant van de lijn vertelde dat ze niet wist waar ze was en dat hij haar dus ook niet kon helpen. Dat helpen ging helemaal niet toen ik zei dat we vanuit Nederland belden. In dat geval moest ik met het Nederlandse noodnummer bellen. Wonder boven wonder schakelde te telefoon naar een Nederlands netwerk zodat ik 112 in Nederland kon bellen.
Ik legde de situatie uit. Ze zouden politie en een ambulance sturen, want de vrouw was inmiddels in een soort coma geraakt. Ook vroeg de man van het noodnummer of ik kon wachten tot de hulp was gearriveerd. Ondertussen was het helemaal donker geworden. Ik had mijn mobieltje thuis laten liggen en probeerde via haar telefoon Jeanny te bellen. Helaas, onvoldoende beltegoed. Na ongeveer een kwartier kwam de vrouw weer tot leven en ging zitten. Ze nam een lange teug uit haar fles. Wil je ook wat drinken?’, vroeg ze. Ik bedankte vriendelijk. ‘Waar ben ik hier’ vroeg ze. ‘In Roosteren’ zei ik. ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Uit Susteren’, zei ze. ‘Ik heb daar een flat’.
Ze was blijkbaar wat tot haar positieven gekomen want ze was nu beter te verstaan. Ze was ongeveer 45 jaar en haar sluike donkere haar viel in treurige slierten langs haar gezicht. Ooit moest ze knap geweest zijn. ‘Waar ben ik hier?’, vroeg ze weer. ‘In Roosteren’ . Ik vroeg hoe ze hier terecht was gekomen. Maar daar kon ze geen antwoord op geven. ‘Hoe heet je? vroeg ik. ‘Sabine’. Ik zei dat ik dat een mooie naam vond en met haar tandeloze mond probeerde ze verleidelijk te lachen. ‘Wil je mijn telefoonnummer?’ vroeg ze, weer nauwelijks verstaanbaar. Plotseling kiepte ze om, op haar zij met haar hoofd op de weg en begon keihard te snurken.
Weer een kwartier later zag ik vanuit Echt koplampen naderen. Sabine was ondertussen wakker geworden en lag weer met een of ander noodnummer te bellen. Ik hoorde haar een paar keer hard haar voor en achternaam in de telefoon brullen. Waar ze was, was ze alweer vergeten. Een politiewagen stopte en twee vrolijke, jeugdige agenten stapten uit. ‘O, het is Sabine’ riep de agent met het blonde haar. ‘Een goede bekende van ons. Daar hadden we niet voor hoeven te komen. Als we daar aan zouden beginnen, hadden we iedere avond onze handen vol’. ‘Maar ze lag bijna in coma’, probeerde ik. ‘Nou dat verbaast me niks’, zei de andere agent. ‘Wat die dagelijks allemaal aan alcohol en drugs in dat lijfje pompt. In iedere gemeente heb je een aantal van dit soort mensen, zonder vaste woon- of verblijfplaats. En die zwerven rond en slapen hun roes uit daar waar ze neervallen. Sabine is er ook zo eentje’. ‘Dan kan ik nu zeker wel gaan? ’, zei ik. Ik gaf de agenten een hand. ‘Hou je goed, Sabine’, riep ik nog..
Ik maakte Cartouche los van het hek en liep de Kempstraat in. Ik dacht aan hoe fout het kan lopen in een mensenleven. Sabine, toch een veelbelovende naam. Toen ik bijna thuis was, stopte de politiewagen. De agent met het blonde haar draaide het raampje open. ‘Nou Sabine blijft vannacht lekker op de dijk slapen, hoor’. ‘Hebben jullie haar daar laten liggen?’ ‘Och ja, het is lente en het vriest niet meer. dus…’ ‘Maar er kan toch van alles gebeuren?’, vroeg ik. De agent haalde zijn schouders op. ‘Wat zou er dan moeten gebeuren?’ Na een goedenavond reden ze verder, mij toch wel enigszins verbaasd achterlatend.
Vroegâh zat dit soort mensen in een inrichting. Of bij het Leger des Heils. Of werd in een dergelijke toestand op zijn minst opgepakt voor openbare dronkenschap om in een politiecel hun roes uit te slapen. Nu laten we ze in de middle of nowhere aan hun lot over… Ook al heten ze Sabine. #inwatvoorlandlevenweeigelijk